In dit slothoofdstuk brengen we de eerder gepresenteerde empirische en analytische beschrijvingen samen. Het fenomeen cliëntregistratie vormt een evenwichtsoefening tussen braakland en luchtkastelen, tussen de huidige realiteit en de dromen/nachtmerries van velen uit de welzijnszorg. Op dit continuüm, tussen beide uitersten, situeert zich de aangewezen en haalbare situatie voor cliëntregistratie als informatie-instrument.
De huidige situatie inzake cliëntregistratie laat zich in verschillende opzichten beschrijven als een braakland, een ondergewaardeerd, verwaarloosd gebeuren waar in relatief opzicht weinig of niets in geïnvesteerd wordt. In het besluit op het empirisch overzicht van cliëntregistratie in de verschillende werksoorten (hoofdstuk 3) en de daaropvolgende analytische hoofdstukken beschreven we de huidige knelpunten en openstaande uitdagingen. Daaruit ontstaat het beeld van een 'catch-22' situatie: er wordt weinig waarde gehecht aan cliëntregistratie en de verschillende knelpunten omdat er geen of op niet correcte wijze wordt gebruik van gemaakt. Het inhoudelijk gebruik op beleids- of professioneel niveau is beperkt. Wel worden gegevens gehanteerd op symbolische wijze, door vb. een verhoging van het aantal aanmeldingen te gebruiken in onderhandelingen voor meer subsidies. Anderzijds wordt er evenwel niet optimaal gebruik van gemaakt omdat de kwaliteit van het informatie-instrument te wensen overlaat. Een vicieuze cirkel.
De voorgespiegelde, te verwezenlijken situatie inzake cliëntregistratie laat zich beschrijven als een luchtkasteel, voor sommigen een onbereikbare droom en voor anderen een te nabije nachtmerrie. Alle nuances even terzijde schuivend kan deze 'droom' omschreven worden als een cybernetisch paradijs. Het eenvoudige, aantrekkelijke cybernetische model van de thermostaat waarbij één regelorgaan op basis van één norm (gewenste kamertemparatuur) en één omgevingsvariabele (temparatuur) acties onderneemt (verwarmingstoestellen aan of af zetten) wordt geprojecteerd op het complexe beleidsmatige en professionele handelen in de welzijnszorg. Daarbij wordt de enkele omgevingsvariabele omgevormd tot een geheel van variabelen over vraag en aanbod van welzijnszorg of uitvoerige diagnose- en zorgtoewijzingsprocessen. De éne norm wordt omgevormd tot welzijnsbeleid en professioneel handelen. Het eenvoudige regelorgaan krijgt de vorm van een netwerk van actoren zoals Vlaamse Gemeenschap, hoge raden, federaties en koepels op beleidsvlak en professionele organisaties op hulpverleningsvlak. Een 'sectorspecieke gegevenscentrale' vormt het hart van de informatiestromen in het geheel. Het model vertoont gelijkenissen met computersimulaties, zoals in SimCity, waarin de doelstellingen duidelijk kunnen verwoord worden, de informatiestromen in de vorm van statistische overzichten snel en accuraat beschikbaar zijn en de regels volgens dewelke situaties op elkaar ingrijpen voorhanden zijn. Dit cybernetisch paradijs wordt als droom ondersteund door een coalitie van personen uit de beleidssector, de wetenschappelijke sector en de sector van de 'technologiejongens'. Er wordt beroep gedaan op de professional in de rol van organisatiegenoot of kennisbevorderaar om zich aangesproken te weten door dit model.
Max Weber liet zich ooit de uitspraak ontvallen: 'wie het onbereikbare niet nastreeft, zal het bereikbare nooit realiseren". Dit mag misschien in vele situaties opgaan, maar in het geval van cliëntregistratie niet. De pretenties van het voorgespiegelde einddoel zijn voor velen dermate hallicunant en onbereikbaar dat de droom in een nachtmerrie verwordt en een paralyserend effect heeft.
Tussen deze uitersten van cliëntregistratie als braakland of luchtkasteel situeert zich een aangewezen, haalbare situatie. Daarin worden zowel op professioneel als beleidsvlak bestaande onzekerheden in beslissingsprocessen verminderd door betere informatievoorziening maar worden onzekerheden en de invloed van niet-wetenschappelijke elementen als levensbeschouwelijke of politieke standpunten niet genegeerd. Hierin wordt eveneens rekening gehouden met eerder beschreven knelpunten en de investering die nodig is om deze te verhelpen of tot beheersbare dimensies terug te brengen.
Het proces om van de huidige situatie naar deze aangewezen, haalbare situatie te ontwikkelen moet in termen van evolutie, eerder dan revolutie worden omschreven. Het gaat om een evolutie alleen al omdat het thema cliëntregistratie in de welzijnszorg een oud aandachtspunt is. De oudste vermelding van registratie in de welzijnszorg vinden we in 1531, bij Henry VIII. In 1928 voeren Ernest Burgess en Linton Swift een debat in het tijdschrift Social forces over de vraag of de inhoud van hulpverleningsdossiers en registratie kan nuttig gemaakt worden voor hulpverlening en sociologisch onderzoek. Na een zoek- en vervangoperatie van 'sociologisch onderzoek' naar 'sociaal beleid' zouden deze teksten opnieuw gepubliceerd kunnen worden en de nodige aandacht krijgen. Andere voorbeelden van deze reeds lang bestaande debatten omtrent de functie van registratie werden in het inleidende hoofdstuk van dit proefschrift genoemd. Het evolutionair karakter van cliëntregistratie blijkt evenwel niet alleen uit deze verwijzingen naar het verleden. Het gaat eveneens om een evolutie omdat er geen eenvoudige, eenmalige oplossing is voor alle gesitueerde knelpunten. Het verschijnsel cliëntregistratie lijkt een relatief eenvoudige, technische uitdaging maar is in werkelijkheid vrij complex en veelzijdig. Bij verschillende gesprekspartners uit de welzijnssector leefde het idee dat de problemen inzake cliëntregistratie zouden kunnen opgelost worden als eens iemand grondig nadacht over het te hanteren formulier met hokjes en categorieën. Bij deze mensen is er sprake van een 'jacht op het juiste formulier'. Bij de wat moderner ingestelden heeft zich dit vertaald tot 'jacht op de juiste software'. Het beeld omtrent het gebruik van cliëntregistratie en de uitspraken daaromtrent in de verschillende werksoorten stelden ons evenwel in staat vier belangrijke dimensies van het registratiedebat te identificeren, elk op zich potentiële struikelblokken maar eveneens bouwstenen voor een geslaagde registratie. Deze worden niet op een eenvoudige wijze weggewerkt door inzet van informatietechnologie. Het inschakelen van telecommunicatie en internet voor het doorgeven van registratiegegevens tussen welzijnsorganisaties en de 'sectorspecifieke gegevenscentrale' (zoals in de Nederlandse jeugdhulpverlening of in het voorstel voor de Vlaamse ontwikkelingen) mag dan in technisch opzicht een vooruitgang zijn, het komt niet tegemoet aan één van de wezenlijke knelpunten of uitdagingen inzake cliëntregistratie. Geert van der Laan heeft de bijdrage van technologie kernachtig weergegeven in een titel van een reader-bijdrage: kwaliteit van registratie: langzame processen in een snelle tijd (1992). Dit proefschrift geeft deze uitspraak achtergrond en inhoud.
In het vervolg van dit slothoofdstuk beschrijven we achtereenvolgens de kernelementen van de huidige situatie (het braakland), de vereisten en randvoorwaarden van de aangewezen/haalbare situatie om tenslotte de huidige ontwikkelingen te vergelijken met deze aangewezen/haalbare situatie.
Het verschijnsel cliëntregistratie kan daarbij best vergeleken worden met een ui. Een ui is een groente met een bekende uiterlijke verschijningsvorm, maar met daaronder verschillende lagen van ui-zijn. Zo heeft ook het fenomeen cliëntregistratie een uiterlijke verschijningsvorm die veelal bekend is bij de betrokken partijen en beschreven kan worden (cf. beschrijving in het derde hoofdstuk). Daarnaast zijn er onder deze uiterlijke verschijningsvorm evenwel een aantal dimensies of lagen te onderscheiden, elk met een eigen dynamiek. Op basis van het empirisch materiaal onderscheiden we vier van dergelijke lagen of dimensies, t.w. een technisch/methodologische dimensie, een functionele dimensie, een dimensie op het terrein van sociaal beleid en een professionele dimensie.
Binnen de technisch/methodologische dimensie wordt cliëntregistratie geconfronteerd met verschillende uitdagingen inzake betrouwbaarheid van de gegevens, integriteit van de gegevens, de verhouding kosten en baten voor de gebruikers van de registratiesystemen, het gebruik van de gegevens op symbolische of substantiële wijze en het conflict tussen de privacy van cliënten en de behoefte aan gegevens. Elk van deze aspecten vormt in verschillende van de huidige registratiesystemen een knelpunt.
Binnen de functionele dimensie werd duidelijk dat in welzijnsorganisaties verschillende informatiebehoeften bestaan. Deze houden verband met het zorgproces en krijgen dan de vorm van cliëntinformatie, informatie over het zorgrepertorium, de zorgprocedures of de zorgbijsturing. Informatiebehoeften kunnen ook verband houden met het stuurproces in welzijnsorganisaties, en dan krijgen ze de vorm van methodiekontwikkeling of management/beleidsinformatie. In elk van deze informatiebehoeften wordt momenteel voorzien door gebruik te maken van verschillende informatie-instrumenten zoals gestructureerde interviews voor het verkrijgen van cliëntinformatie, interdisciplinaire teamvergaderingen voor informatie over het zorgrepertorium en de zorgprocedures of supervisie/intervisie voor methodiekontwikkeling en -overdracht. Cliëntregistratie vervult geen functie in het zorgverleningsproces, maar is een potentieel informatie-instrument in het stuurproces.
Binnen de dimensie van sociaal beleid is het gebruik en de 'eigendom' van gegevens uit cliëntregistratie belangrijk. In een welzijnszorg die is georganiseerd volgens het principe van de subsidiariteit blijven verantwoordelijkheden op het laagste haalbare niveau. De bij deze verantwoordelijkheden horende informatie-instrumenten blijven eveneens op dit niveau. Een grote centralisatie van registratiegegevens op overheidsniveau wordt binnen organisaties met een hoge professionele autonomie ervaren als een aantasting van de subsidiariteit.
Binnen de professionele dimensie vormt cliëntregistratie een potentieel informatie-instrument, maar niet in de huidige vormgeving. De reikwijdte van de huidige registratiesystemen is te beperkt en omvat met name zelden hulpverleningsactiviteiten of evaluatie van effectiviteit van hulpverlening. Bovendien druist de kwantitatieve, analytische aanpak van cliëntregistratie in tegen de meer kwalitatieve, holistische sfeer die aan het welzijnswerk wordt toegeschreven.
Vanuit de empirische bevraging van het werkveld over het (gewenste) gebruik van cliëntregistratie en de beschrijving van de alternatieve informatiescenario's in andere sectoren of landen, kwam dit proefschrift tot de identificatie van vier belangrijke onderliggende dimensies van het registratiethema. Vanuit een negatieve redenering kan gesteld worden dat op deze vier dimensies zich de knelpunten situeren waarom cliëntregistratie in het verleden nooit tot een volwaardig informatie-instrument is uitgegroeid. Vanuit een positieve redenering kan evenwel ook gesteld worden dat op deze vier dimensies de vereisten liggen voor een volwaardig registratiebeleid. In de besluiten van de verschillende hoofdstukken zijn deze vereisten reeds omschreven. We plaatsen ze hier op een rij. Samen vormen ze de bouwstenen van een ideaaltypisch cliëntregistratiesysteem.
Vanuit technisch/methodologisch oogpunt moet een volwaardig registratiebeleid kunnen vertrekken van betrouwbare en integere gegevens. Om deze doelstelling te verwezenlijken, zijn een aantal randvoorwaarden noodzakelijk, zoals gebruik van een betrouwbare en valide classificatie, het beschikbaar zijn van een handleiding met informatie over hoe beslissen wanneer welke categorie te hanteren en een opleiding voor de personen die (zullen) instaan voor de registratie. Bovendien kan op relatief eenvoudige wijze vermeden worden dat er een groot tijdsverloop gaat zitten tussen feitelijke hulpverlening en registratiemoment, door registraties niet te organiseren met 'boekingstermijnen' van jaren maar van trimesters of semesters, of door af te stappen van het systeem van volcontinue registratie en te opteren voor steekproeven in de tijd.
Vanuit technisch/methodologisch oogpunt moet een volwaardig registratiebeleid ook motiverend werken ten aanzien van de personen die de informatie moeten verzamelen en coderen. Daartoe moeten initiatieven ontwikkeld worden om de huidige negatieve kosten/baten balans te verbeteren. Een belangrijk inhoudelijk element daarin is het aantoonbaar substantieel gebruik van de registratiegegevens voor de doelstellingen waarvoor het informatiesysteem werd opgezet. Voor registratiesystemen moet het bestaan ervan kunnen verantwoord worden door te antwoorden op de vraag: Bij welke beslissingen op management, beleids- of professioneel niveau heeft de informatie uit dit systeem een rol gespeeld. Een belangrijke inhoudelijke stimulans kan dan ook gegeven worden door waar mogelijk op een actieve wijze gebruik te maken van beschikbare registratiegegevens. Daartoe moet bij het nemen van (beleids)maatregelen expliciet aangetoond worden waar op welke gegevens werd gesteund om tot bepaalde beslissingen te komen. Dit is de beste uitnodiging om zo nauwkeurig mogelijk te registreren. Anderzijds moet men de moed hebben informatiestromen die manifest niet nuttig zijn, stop te zetten.
Ook een snelle en duidelijke terugkoppeling van de verzamelde gegevens naar de 'registreerders' is belangrijk. Een snelle terugkoppeling houdt in dat na de afsluiting van de registratieperiode de resultaten beschikbaar zijn in termijnen van weken, eerder dan jaren. Een grote tijdsspanne tussen de inlevering van gegevens en het beschikbaar zijn van de verwerking is nefast voor de motivatie van hulpverleners en organisaties. Daarom moet met de verwerking niet gewacht worden tot het einde van het 'boekingsjaar' maar kan een trimestriële of semestriële verwerking, en dus ook inzameling opgezet worden.
De twijfelachtige betrouwbaarheid van registratiegegevens wordt ten dele veroorzaakt doordat hulpverleners of hulpverleningsorganisaties zelden enige feedback krijgen op de door hen geleverde gegevens: 'het maakt geen verschil of we al dan niet betrouwbare gegevens leveren, er wordt immers toch geen gebruik van gemaakt'. Om deze houding bij organisaties en hulpverleners te veranderen is een duidelijke en toegankelijke terugkoppeling belangrijk. Een duidelijke terugkoppeling houdt in dat er meer voorzien wordt dan enkele ruwe kruistabellen, maar eveneens grafisch materiaal, inhoudelijke interpretatierichtlijnen en referentiegegevens over andere periodes, regio's of organisaties. Hierbij kan ook gedacht worden aan een terugkoppelingssysteem zoals de publicaties van 'AMW in beeld in 19..' of de jaarlijkse overzichten van de Diensten Geestelijke Gezondheidszorg, of het interactieve feedbackprogramma van de minimaal verpleegkundige gegevens. Een dergelijke feedback heeft bovendien het voordeel dat het registrerende organisaties in staat stelt een belangrijk gebruik te maken van de gegevens, met name door zichzelf te kunnen 'spiegelen' aan een referentiekader.
Een belangrijke pragmatische stimulans inzake de kosten/baten balans kan gegeven worden door welzijnsorganisaties een financiële tegemoetkoming te geven bij het uitvoeren van een volwaardig registratiebeleid. Op deze wijze kan gesteund worden op een gemotiveerde substantiële inzet van organisaties en hulpverleners, eerder dan een symbolisch gedogen van de registratie. Hierbij kan gedacht worden aan een initiatief zoals binnen de Diensten Geestelijke Gezondheidszorg (ook wel de Wortel van Weckx genoemd), met name een over enkele jaren gespreid budget dat specifiek gekoppeld wordt aan het voeren van een volwaardige registratie, al dan niet volgens uniforme afspraken. Een andere mogelijkheid is het koppelen van de registratievergoeding aan het aantal cliënten (zoals in de minimale psychiatrische gegevens, 4.000 Bfr, per patiënt) of aan het aantal hulpverleningsinterventies.
Een dergelijke financiële stimulans laat ook toe een decentrale verwerking van registratiegegevens uit te bouwen. Elk centrum kan middels de tegemoetkoming in staat zijn de nodige infrastructuur (hardware, software en scholing) aan te schaffen. Het is daarbij niet absoluut noodzakelijk dat de overheid een initiatief neemt tot het zelf (laten) ontwikkelen van de nodige computerprogramma's. Indien er uniformiteit van registratie-aanpak is en middelen beschikbaar zijn, dan komen er snel goede en flexibele producten op de commerciële markt. Dat blijkt uit de Nederlandse situatie.
Tenslotte moet een volwaardig registratiebeleid tegemoet komen aan de eisen gesteld aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Dat houdt in dat op geen enkel ogenblik in de verwerking of het gebruik van de gegevens deze terug herleidbaar zijn tot natuurlijke personen. Gegevens moeten tijdens de registratie 'onthoofd' worden van potentiële identificatievariabelen.
Vanuit functioneel oogpunt moet cliëntregistratie opgevat worden als een potentieel informatie-instrument dat kan ingeschakeld worden om te voorzien in de bestaande informatiebehoeften binnen welzijnszorg. Als zodanig moet de relatieve waarde van het instrument vergeleken worden met alternatieve informatie-instrumenten. Binnen het zorgproces werd onderscheid gemaakt tussen vier vormen van informatie, t.w. cliëntinformatie, zorgrepertorium, zorgprocedures en zorgbijsturing. Binnen geen van deze informatiefuncties lijkt cliëntregistratie momenteel een functie te vervullen, noch een mogelijke of wenselijke functie te hebben in de toekomst. Binnen het stuurproces werd onderscheid gemaakt tussen twee vormen van informatie, t.w. professionaliseringsinformatie en management- of beleidsinformatie. Ten aanzien van beide informatiefuncties kan cliëntregistratie een bijdrage leveren. Of eenzelfde informatiesysteem ook tegelijkertijd kan voldoen aan beide functies is vanuit functioneel oogpunt niet duidelijk.
Vanuit sociaal beleidsoogpunt kunnen drie verwachtingen geformuleerd worden ten aanzien van een volwaardig registratiebeleid. In eerste instantie is het noodzakelijk dat er een uniforme registratiesystematiek beschikbaar is die kan gehanteerd worden door verschillende organisaties uit het werkveld. Slechts op deze wijze kunnen gegevens over meerdere organisaties met elkaar vergeleken worden. Deze systematiek moet beschikbaar zijn, herkenbaar zijn voor de verschillende werksoorten, goed scoren op onderzoeker-betrouwbaarheid en valide zijn ten aanzien van het gewenste gebruik. Dit laatste houdt in dat de beleidsactor informatiebehoeften moet expliciteren en van daaruit de nodige registratiesystematiek kan opbouwen. De weg anders afleggen leidt tot data-kerkhoven of symbolisch gebruik van gegevens. De ervaringen uit Israël tonen dit aan. De huidige omschrijvingen van informatiebehoeften vanuit de overheid naar erkende welzijnszorgorganisaties zijn onbestaande of vaag en onnauwkeurig. Ze laten organisaties teveel interpretatieruimte bij het concreet invullen van de te leveren gegevens, zowel naar inhoud ervan als naar het te verwachten gebruik. Daarom is er behoefte aan een uitgewerkte beschrijving van de informatiebehoeften van het welzijnszorgbeleid, met een antwoord op de vraag welke indicatoren of kengetallen het beleid nodig heeft van de erkende welzijnszorgorganisaties, welke variabelen daartoe gebruikt moeten worden en welk gebruik ervan gemaakt zal worden. Het kan organisaties dan nog vrij staan extra informatie te verzamelen en te verwerken, al dan niet in de vorm van een jaarverslag, zolang het minimale pakket gegevens aanwezig is.
Om een dergelijke uniforme registratiesystematiek te bereiken is het nodig dat binnen de reikwijdte van de Vlaamse Gemeenschap, eventueel met verankeringen internationaal, een woordenlijst met begrippen en operationele omschrijvingen, een thesaurus ontwikkeld wordt. Bovendien moet een 'taalcommissie' deze woordenlijst onderhouden. Bij het ontwikkelen van deze woordenlijst moet rekening gehouden worden met de bestaande termen die in de registratiepraktijken gebruikt worden, de termen zoals die voor dezelfde of gelijkaardige variabelen gehanteerd worden bij mogelijke bronnen van statistisch vergelijkingsmateriaal (NIS, gezinspanel, e.d.) alsook internationale projecten inzake ontwikkeling van thesauri op het vlak van de welzijnszorg (vb. Californië, Groot Brittannië, Nederland of Japan).
Vanuit sociaal beleidsoogpunt kan een registratiebeleid ook minimaal van opzet zijn. Minimaal betekent daarbij enerzijds dat via steekproeftrekkingen in de tijd of de regio het aantal feitelijke registraties kan beperkt gehouden worden (cf. ervaringen bij de huisartsenpeilpraktijken en de minimale verpleegkundige gegevens). Minimaal betekent anderzijds ook dat niet het volledige gamma van 'klinische' hulpverleningsinformatie nodig is. Registratie als informatie-instrument voor een sociaal beleid moet functioneel zijn ten aanzien van een welzijnsplanning en een welzijnsmonitoring.
Vanuit professioneel oogpunt kan cliëntregistratie een belangrijk informatie-instrument worden in het kader van methodiekontwikkeling en kwaliteitsbewaking. Daartoe moet het instrument evenwel aan reikwijdte verliezen en diepte winnen. De reikwijdte kan afgebouwd worden door af te stappen van de continue registratie van alle cliënten van alle organisaties over het hele jaar door. Bij het hanteren van cliëntregistratie in het kader van professionaliteitsontwikkeling kan beter gebruik gemaakt worden van steekproeven of selectieve registratie van bepaalde probleemsituaties of interventies.
De diepte van cliëntregistratie vanuit professioneel oogpunt moet uitgewerkt worden door een volwaardige intake-, diagnose-, hulpverlenings- en evaluatieregistratie te ontwikkelen. Deze vier informatieblokken zijn in combinatie noodzakelijk om tot beoordelingen te kunnen komen van effectiviteit van specifieke hulpverleningsinterventies bij bepaalde probleemsituaties.
Binnen het kader van methodiekontwikkeling en kwaliteitsbewaking is cliëntregistratie slechts één van de mogelijke informatie-instrumenten. Een reeks van alternatieve instrumenten steunt niet op hetzelfde uitgangspunt van aggregatie van cliëntinformatie, maar steunt juist op het exploreren van informatie op gevalsbasis. Voorbeelden daarvan zijn de case-conferenties in de welzijnszorg. Een combinatie tussen het aggregatie-uitgangspunt van cliëntregistratie en de gevalsbasis wordt gerealiseerd in bepaalde electronische informatiesystemen, de zogenaamde 'case-based reasoning systems' (Van der Laan, 1995).
Tenslotte zijn er, naast de vereisten vanuit de verschillende afzonderlijke dimensies, nog een aantal vereisten te identificeren vanuit het geheel en de samenhang van de dimensies. Deze houden verband met de spanning tussen de beleids- en professionele dimensie, de mogelijke integratie van zorguitvoering en registratiesysteem en de inschakeling van informatietechnologie in cliëntregistratie.
De spanning tussen de beleids- en professionele dimensie bestaat erin dat de vraag wordt gesteld of een registratiesysteem te ontwikkelen is dat met een éénmalige informatieverzameling tegemoet kan komen aan de informatiebehoeften van zowel beleid als professie. De hulpverlener maakt zijn (electronisch) dossier aan, vult de registratiegegevens in bij aanvang en verloop van de hulpverlening, en de gegevens worden over de dossiers heen geaggregeerd en gebruikt voor beleidsdoelen en professionele ontwikkeling. Vanuit de aangehaalde kosten/baten problematiek zou dit een unieke situatie zijn. Vanuit de in dit proefschrift geformuleerde vereisten moet evenwel getwijfeld worden aan de haalbaarheid van een dergelijke aanpak. De bijdrage die registratie aan beleidsinformatie kan leveren vereist een andere aanpak dan die voor professionele informatie. Vanuit beleidsoogpunt moet immers gestreefd worden naar een uniforme, minimale registratie. Vanuit professioneel oogpunt moet daarentegen meer werk gemaakt worden van de diepte van een registratie, en dit kan maar gerealiseerd worden door selectief naar te ontwikkelen probleemsituatie of hulpverleningstechniek te registreren. De classificaties die vanuit beleidsoogpunt volstaan zijn vanuit professioneel oogpunt volledig ontoereikend. Terwijl dit voor variabelen als leeftijd, geslacht, socio-economische situatie nog kan samenvallen, zal dat voor beschrijving van de probleemsituatie en de hulpverleningsactiviteiten niet zo zijn. Bovendien zullen vanuit professioneel oogpunt andere, aanvullende variabelen nodig zijn, met name over de psychosociale toestand van de cliënt.
De integratie van informatiesystemen en cliëntregistratie op de zorguitvoering wordt herhaaldelijk bepleit als middel om de betrouwbaarheid van registratiegegevens te verhogen. Zo stelt Rami Benbenishty de 'Integrated Information System' benadering voor als oplossing voor de problemen inzake cliëntregistratie. Een (electronisch) informatiesysteem dat geënt is op de informatieprocessen van de zorguitvoering (van intake tot evaluatie) zal betrouwbare, valide gegevens opleveren, is de hypothese: "if you wish to harvest the fruits, you have to tend to the roots!" (Steyaert, Benbenishty en Silon, 1995, p. 46).
Vanuit de problematiek van de kosten/baten balans en de betrouwbaarheid vormt dit een droomoplossing, een panacee. Deze benadering wordt regelmatig toegepast, niet alleen in het project rond 'foster care' van Benbenishty (Steyaert, 1994), maar ook in het OCMW van Antwerpen (Van Hove en Van de Gaer), in het JWR-systeem en recentelijk met ADORA (Colsoul, 1996). Vanuit de in dit proefschrift geformuleerde vereisten lijkt deze benadering grote voordelen te hebben. Het verbetert de kosten/baten balans, het verkort de tijdsperiode tussen hulpverlening en registratie en het maakt gebruik van de gegevens (niet voor registratie, maar voor hulpverlening en/of de administratieve ondersteuning ervan) onmiddellijk mogelijk. Er zijn evenwel een aantal voorwaarden verbonden aan het kunnen toepassen van deze benadering. Zo werkt ze in de ons bekende voorbeelden alleen maar met succes in hulpverleningssituaties die sterk administratief van aard of ondersteuning zijn. De foster care, zowel in Israël als de Verenigde Staten, is een erg administratieve, wettelijk gestroomlijnde vorm van welzijnszorg. De OCMW hulpverlening in Antwerpen is administratief van aard doordat beslissingen moeten voorgesteld en voorgelegd worden aan de raad van het OCMW, terwijl het ook veelvuldig over financiële administratieve hulpverlening gaat. Adora wordt toegepast in de centra maatschappelijk werk van de Christelijke mutualiteiten, opnieuw een werkomgeving met veel administratieve, financiële hulpverlening. Het JWR-systeem situeert zich wel in een minder administratief gestroomlijnde omgeving, maar is dan ook volledig mislukt en werd zelden buiten de enkele experimentele registraties gebruikt.
Bovendien vooronderstelt deze aanpak de aanwezigheid van voldoende informatietechnologie voor de hulpverleners. Dit is niet vanzelfsprekend aanwezig. Binnen de voorbeelden van OCMW en Adora is dat wel zo, maar voorlopig kan de daar bestaande ratio beeldscherm/hulpverlener niet verwacht worden in andere welzijnsorganisaties.
Deze 'geïntegreerde' benadering heeft dus zeker voordelen inzake cliëntregistraties, maar kan slechts in beperkte situaties en onder zekere randvoorwaarden gerealiseerd worden. Met een te verwachten grotere disseminatie van informatietechnologie en het gebruik ervan zouden evenwel de slaagkansen van een dergelijke benadering in de toekomst kunnen groter worden.
Van de innovaties op het terrein van informatietechnologie en het beschikbaar komen van deze technologie binnen de welzijnssector wordt voornamelijk een weerslag verwacht op het toepassingsgebied cliëntregistratie. In tegenstelling tot de voornamelijk Noordamerikaanse situatie verwacht men in het Nederlandstalige gebied geen onmiddellijke toepassingen inzake feitelijke hulpverlening en 'digitale psychosociale therapie'. Als voorbeelden van de innovaties die hier van de nieuwe informatietechnologie verwacht worden, kunnen er een aantal genoemd worden: de registratiesoftware, geautomatiseerde dossiers op laptops voor alle hulpverleners, het overpompen van tabellen met gegevens vanuit werkveld naar een centrale verwerkingseenheid en het flitsend overhevelen van gegevens via internet.
Toch moet de verwachting ten aanzien van computers inzake cliëntregistratie getemperd worden. De ontwikkelingen inzake nieuwe informatietechnologieën bieden weinig wezenlijk perspectief inzake cliëntregistratie. Het gaat hier immers om een technologie met een aantal duidelijke voordelen, maar slechts geringe bijdrage tot alle dimensies. De potentiële bijdragen liggen voornamelijk in de technische/methodologische dimensie door het versnellen van de verwerking, het beter (grafisch) voorstellen van resultaten of dichter bij de hulpverlener brengen van zowel codering, data-entry als verwerking. De bijdrage van computers kan enig effect hebben op het functionele vlak door een potentiële integratie van registratie en dossiervorming. Op beleids- en professioneel vlak liggen de voordelen evenwel minder voor de hand.
Het fenomeen van cliëntregistratie in de welzijnszorg heeft sinds de aanvang en het onderzoek van dit proefschrift ruimere aandacht gekregen, met name vanuit de Vlaamse Gemeenschap. In dit laatste deel van het verslag van dit proefschrift beschrijven we de meest recente ontwikkelingen (tot november 1996) waarna we deze vergelijken met de door ons aangedragen vereisten van een registratiebeleid. De informatie over de recente ontwikkelingen zijn gebaseerd op gesprekken met medewerkers van de Cel Welzijnsplanning en Monitoring van de Administratie van Gezin en Maatschappelijk Welzijn, gevoerd in het kader van onze deelname aan het project Minimale WelzijnsGegevens, aangevuld met informatie verspreid door de Vlaamse Gemeenschap in het kader van het GEWIS-project (congres en openbare aanbesteding, oktober 1996).
Het fenomeen cliëntregistratie heeft de afgelopen jaren een duidelijk belangrijkere positie gekregen. Dit blijkt uit verschillende elementen. Op het vlak van de Vlaamse Gemeenschap is er eveneens verhoogde aandacht voor het beschikbaar stellen van kwantitatieve informatie over verschillende beleidsdomeinen en het via registratie verkrijgen van deze informatie. Dit blijkt o.a. uit de ontwikkeling van een eigen Vlaamse statistische dienst in aanvulling van het Nationaal Instituut voor de Statistiek. Deze dienst staat o.a. in voor de productie en publicatie van de jaarlijkse VRIND, Vlaamse Regionale indicatoren. De ontwikkeling en uitbouw van deze Vlaamse statistische dienst wordt gesteund door de minister-president Luc Van den Brande, o.a. in zijn Beleidsbrief Statistiek (november 1995) en zijn pleidooien naar aanleiding van de publicatie van VRIND 96 (De Standaard, 12 januari 1996). Daarin wordt een duidelijk verband gelegd tussen goed beleid en goede informatie: "Een degelijk beleid is onmogelijk zonder een duidelijk beeld van de omgeving waarin dit beleid staat. Goede beleidsvorming kan evenmin zonder inzicht in de bereikte resultaten. Dit veronderstelt de aanwezigheid van recent, betrouwbaar en relevant statistisch materiaal." (Van den Brande, 1995, p. 5).
Op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap is er naast deze statistische dienst eveneens het ISP of InformatieStimuleringsPlan. Binnen dit plan wordt een systematische verzameling en verwerking opgezet van gegevens uit erkennings- en subsidiëringsdossiers in de drie administraties van het departement WVC. Het plan vormt een uitwerking van de beleidsopties in Vlaanderen 2002 om van de administratie van de Vlaamse Gemeenschap een modern overheidsbestuur te maken.
Binnen de context van de Vlaamse welzijnszorg zijn er de door de Vlaamse Gemeenschap, departement Gezin en Maatschappelijk Welzijn gesubsidieerde wetenschappelijke onderzoeken omtrent verplichte registratie (Steyaert, Maes en Smekens, 1994) en minimale welzijnsgegevens (Van Hove & Suetens, 1996) en de in samenwerking met European Centre for Social Welfare georganiseerde internationale expertmeeting (Steyaert, Benbenishty en Silon, 1995). Binnen het departement Gezin en Maatschappelijk Welzijn is ook de oprichting van de cel welzijnsplanning en monitoring van belang.
De plannen die momenteel het resultaat zijn van deze ontwikkelingen krijgen voor wat betreft de Vlaamse welzijnszorg gestalte in het project Minimale Welzijnsgegevens. Ze worden ondersteund door een uitgewerkt beleidsprogramma omtrent informatie- en informaticatoepassing in de Vlaamse welzijnszorg. We moeten voorlopig nog steeds van plannen spreken, omdat de implementatie ervan in het werkveld in de loop van 1997 wordt verwezenlijkt. Bovendien is het beleidsprogramma omtrent informatie- en informaticatoepassing nog van vertrouwelijk aard en derhalve niet beschikbaar.
Het project Minimale Welzijnsgegevens (MWG), zoals gedefinieerd in de onderzoeksopdracht, heeft als initiële doelstelling "het omschrijven van gegevens die via registratie moeten verzameld worden" (van Hove en Suetens, 1996, p. 5). Dit is evenwel slechts een eerste stap in het totale traject van het project voor de Vlaamse welzijnszorg. De globale doelstelling van het project is immers het verwezenlijken van een systeem van minimale uniforme registratie voor de ganse Vlaamse welzijnszorg, met het oog op het voorzien in betrouwbare en actuele beleidsinformatie, voor beleidsactoren op alle niveaus. Het gaat daarbij niet uitsluitend om cliëntregistratie. De reikwijdte van MWG ligt immers bij zes domeinen. Deze zijn instellingen (hoeveel organisaties, welke werksoort,...), financiën, personeel, cliënten, hulpverlening en tenslotte efficiëntie en effectiviteit. De laatste groep zal voornamelijk vorm gegeven worden door het uitstippelen van vergelijkende kengetallen, eerder dan door oorspronkelijke gegevensverzameling. De andere domeinen worden via registratie uitgewerkt, al dan niet gekoppeld aan de subsidiëringsdossiers vanuit de administratie van de Vlaamse Gemeenschap.
Tijdens de ontwikkelfase volgt het project volgende stappen. In eerste instantie werden de informatiebehoeften op beleidsterrein omschreven in de vorm van benodigde tabellen en gegevensverwerkingen. Vanuit deze tabellen werden de te registreren variabelen en referentiepopulaties geïdentificeerd. Van de aldus verkregen variabelen werden voortbouwend op de bestaande registraties in het werkveld operationaliseringen en nauwkeurig omschreven domeinen opgesteld. Deze domeinen combineren op een innoverende wijze werksoort-overstijgende uniformiteit en werksoort-specifieke flexibiliteit. Het resultaat van dit proces (informatiebehoeften, variabelen, domeinen) zal tijdens de implementatiefase van het project onderwerp van overleg zijn tussen onderzoeksgroep, beleid en werkveld. Bovendien zal opdracht gegeven worden een softwarepakket te ontwikkelen voor de data-entry en verwerking van de gegevens. Dit maakt mogelijk aanlevering van de geregistreerde gegevens in electronische versie en zelfs na initiële verwerking te laten gebeuren. Plannen bestaan om dit zelfs via internet te laten plaatsvinden.
Na het overleg, aanvullend onderzoek en testregistraties zal het MWG-project in de ganse Vlaamse sector geïmplementeerd worden. Vanaf die stap zal ook een verwerkingscapaciteit moeten georganiseerd worden, welke verantwoordelijk zal zijn voor de verzameling, verwerking en het beschikbaar stellen van de gegevens. De concrete invulling van deze elementen is evenwel nog onduidelijk.
Van het concept van de MWG zijn nog een aantal elementen onduidelijk of niet uitgewerkt. Zo is nog onduidelijk of de registratie (voor de domeinen cliënten en hulpverlening) zal verlopen op continue wijze of via een systeem van steekproeftrekking. Uit de documenten en gesprekken lijkt er gekozen te worden voor een continue registratie. Een andere onduidelijkheid betreft de vraag of vanuit welzijnszorgorganisaties naar de verwerkingseenheid ruwe gegevens op persoonsniveau worden aangeleverd, of verwerkte gegevens in de vorm van geaggregeerde tabellen. De tweede situatie was de oorspronkelijke keuze, maar lijkt ter discussie te komen staan. Ze heeft als nadeel dat verwerkingsmogelijkheden beperkter zijn, maar beschermt daarentegen op absolute wijze de persoonlijke levenssfeer van individuele cliënten. Bovendien maakt ze het gebruik van de registratiegegevens voor de controle van de werking van de registrerende organisatie moeilijker. Ook de wijze van beschikbaar stellen van de verwerkte resultaten blijft in dit stadium van het project onduidelijk, al is er reeds sprake van een 'statistisch jaarboek van de Vlaamse welzijnszorg'.
Vanuit de beschrijving en analyse van de verschillende dimensies van cliëntregistratie, zijn een reeks vereisten van een ideaaltypisch cliëntregistratiesysteem naar voor gekomen. Deze werden in het voorgaande samengebracht. We geven ze met steekwoorden in de volgende lijst weer, om vervolgens de recentste ontwikkelingen inzake cliëntregistratie in de Vlaamse Gemeenschap hieraan te toetsen. Deze ontwikkelingen lopen voor een deel gelijk met de door ons gedefinieerde vereisten, voor een ander deel verschillen ze.
Vereisten van een ideaaltypisch cliëntregistratiesysteem :
Op technisch/methodologisch vlak kan het MWG-project slagen, maar zijn er binnen de huidige, voor zover duidelijke en bekende elementen onvoldoende garanties. Op het terrein van betrouwbaarheid van de uitgewerkte classificaties is geen informatie aanwezig, nog zijn handleidingen en opleidingspakketten aanwezig. Het zal dan ook afwachten zijn om een inschatting te kunnen maken van de betrouwbaarheid van de gegevens. Naar integriteit van de gegevens zijn weinig garanties voorhanden, tenzij voor de domeinen instellingen, financiën en personeel omdat daar een koppeling met de subsidiedossiers aanwezig is. Naar motivatie naar registreerders toe is er het voornemen inderdaad gebruik te maken van de cijfers. Niet alleen de gemaakte investering duidt daarop, ook het vertrekken vanuit informatiebehoeften bij het opzetten van de registratiesystematiek. Naar snelle terugkoppeling van gegevens worden voornemens geformuleerd, maar geen garanties gegeven. Op het vlak van boekingstermijnen blijft het MWG opzet op dit ogenblik vaag, al lijkt het te gaan om boekingsjaren. Dit is spijtig omdat het de termijn tussen feitelijk hulpverlenen en registratie onnodig lang kan laten worden en een snelle verwerking niet vereenvoudigt. Op het vlak van duidelijke terugkoppeling worden opnieuw voornemens gemaakt, maar geen garanties gegeven. Wel wordt in de voornemens expliciet uitgebreid gebruik gemaakt van grafische voorstellingsvormen. Dat is aan te moedigen. Van een financiële stimulans naar de registreerders is vooralsnog geen sprake. Wel zou een softwarepakket ontwikkeld worden op kosten van de Vlaamse Gemeenschap, met ter beschikking stelling aan de registrerende instellingen. Dit is spijtig, omdat bij voldoende duidelijkheid omtrent de registratiesystematiek deze functie ook door softwarebedrijven zal vervuld worden. Een betere besteding van hetzelfde budget zou kunnen verwezenlijkt worden door het aan organisaties uit te keren, al dan niet geoormerkt voor gebruik voor registratie-doeleinden. Op het vlak van privacy is er enige onduidelijkheid, omdat dit verband houdt met de keuze tussen aanlevering van gegevens in geaggregeerde tabellen of op cliëntniveau. Bij keuze voor tabellen is privacy volstrekt gegarandeerd, bij keuze voor het cliëntniveau zal dit bij de huidige variabelen evenmin een probleem vormen, omdat geen combinatie leidt tot identificeerbare clusters van gegevens. Leeftijd wordt slechts in jaartallen opgenomen, woonplaats of geboorteplaats worden niet gevraagd (van Hove en Suetens, 1996, p. 10).
Op functioneel vlak volgt MWG de logica van de door ons aangebrachte vereisten, omdat vanuit informatiebehoeften gewerkt wordt naar een informatie-instrument toe, en niet omgekeerd.
Op het vlak van beleidsinformatie volgt dit project ook de vereisten. Het gaat om de verwezenlijking van een uniforme registratie, vertrekkend vanuit behoeften. Er wordt gewerkt met een thesaurus, al is het onderhoud ervan (de 'taalcommissie') nog niet uitgewerkt. Bovendien is het MWG-project minimaal van opzet. Slechts een uitermate beperkt aantal variabelen wordt opgevraagd.
Op professioneel vlak heeft het MWG-project weinig relevantie. Het zal op termijn door vergelijking over werksoorten en regio's heen iets kunnen aanleveren over efficiëntie, maar niet over effectiviteit van de hulpverlening. Daarvoor is de reikwijdte van de registratie te groot, en de diepte te klein.
Als besluit kan gesteld worden dat inzake (cliënt)registratie in het Vlaams (ambulant) welzijnswerk het MWG-project de meeste systematische en beloftevolle aanpak is tot op heden. Evenwel zit veel nog op het vlak van goede voornemens en plannen, en zal de uitwerking zich nog moeten bewijzen. Bovendien verdient het GEWIS-MWG-project een tegenhanger op professioneel niveau, met het oog op het bewaken en verhogen van de professionaliteit en kwaliteit van de hulpverlening.
"... tussen droom en daad staan wetten in den weg en praktische bezwaren, en ook weemoedigheid..." schreef Willem Elsschot naar aanleiding van zijn poëtische beschouwingen over het huwelijk (Elsschot, 1992, p. 757). En tussen de 'droom' van een optimale cliëntregistratie en het ontwikkelen en implementeren ervan zullen ongetwijfeld ook wetten en praktische bezwaren staan. Maar het is nuttig stil te staan bij de mogelijke impact en grenzen van een dergelijk informatie-instrument op de Vlaamse welzijnszorg, ons voorstellend dat het ontwikkeld en gebruikt wordt.
Een te verwachten impact is dat een dergelijk informatie-instrument een basis biedt voor het op een hoger niveau tillen van de Vlaamse welzijnszorg, en dit met betrekking tot de efficiëntie en effectiviteit ervan. De efficiëntie zal verhoogd worden omdat informatie beschikbaar komt over de inzet van personeel en middelen voor bepaalde probleemsituaties en hulpverleningsinterventies. Door het vergelijken van deze informatie, al dan niet op hulpverlenings- of organisatieniveau (zoals bij de minimale verpleegkundige gegevens), wordt het mogelijk minder efficiënte organisaties of hulpverleningsinterventies (zoals het geclaimde verschil tussen residentiële zorg en thuiszorg, of tussen preventieve en curatieve hulpverlening) te identificeren. Vanzelfsprekend kan deze relatie tussen de beschikbare informatie en de efficiëntie nooit automatisch verlopen. In eerste instantie zou een dergelijke vergelijking immers vergelijkingen maken op basis van een rekenkundige gemiddelde positie, en deze tot sanctionerende norm omvormen. Dat leidt niet alleen tot naïef rechtlijnig denken, maar ook tot een neerwaartse spiraal van bijsturingen. Immers, bij het verbeteren van de efficiëntie van de zwakste organisaties verschuift het rekenkundige gemiddelde en komen nieuwe 'inefficiënte' organisaties zichtbaar. Een eindeloze beweging. In tweede instantie kunnen er best verklaringen zijn voor de verschillende efficiëntie tussen analyse-eenheden, zoals een verschil in ruimtelijke situering, een verschil van doelpubliek, en dergelijke. Informatie uit een registratie-instrument kan geen voldoende basis zijn voor een eindoordeel, maar wel vingerwijzingen geven voor verder onderzoek. Tenslotte staat efficiëntie nooit op zich. Het is al te makkelijk een gunstig profiel op het vlak van efficiëntie op te bouwen door toegevingen te doen op het vlak van kwaliteit.
De effectiviteit van de welzijnszorg kan op gelijkaardige wijze verhoogd worden. Hoewel. De in de inleiding aangehaalde reductie ten aanzien van informatie-instrumenten laat hier zijn invloed gelden. De stelling dat de effectiviteit van de hulpverlening verhoogt bij gebruikmaking van cliëntregistratie is immers gebaseerd op een waardeoordeel ten aanzien van informatie-instrumenten. Of anders gesteld, het is gebaseerd op het idee dat kennis gebaseerd op ervaring, intuïtie en reflectie onmogelijk zo goed kan zijn als kennis gebaseerd op 'harde' empirische gegevens. De stelling dat de effectiviteit van de hulpverlening verhoogt bij gebruikmaking van registratiegegevens moet dus als een hoop of verwachting beschouwd worden. Het lijkt wel mogelijk te stellen dat de basis waarop over hulpverlening beslist wordt helderder en gefundeerder zal worden. Beslissingen over hulpverlening zullen een 'ruggegraat' krijgen, daar waar ze nu het imago hebben op 'zachte' inzichten gebaseerd te zijn. Waar nu reeds sprake is van een 'lerende professie', zal dan sprake zijn van een voor iedereen duidelijk herkenbare professie in ontwikkeling. Het leerproces krijgt handen en voeten alsook een duidelijke herkenbaarheid naar de buitenwereld toe.
Op dezelfde wijze zal de effectiviteit van welzijnszorgbeleid anders bekeken moeten worden. Of er andere en betere beslissingen genomen worden bij gebruikmaking van registratiegegevens is onvoorspelbaar, maar beleid zal alleszins transparanter worden, meer beleid dan politiek worden.
Verhoging van de effectiviteit van hulpverlening en welzijnszorgbeleid zijn evenwel relatieve begrippen. Enerzijds zijn ze relatief omdat ze inherent een beperktheid met zich meedragen van bekommernis om probleemsituaties in plaats van totale welzijnsbenadering, van welzijnszorgbeleid in plaats van welzijnsbeleid. Anderzijds zijn ze relatief omdat effectiviteit en efficiëntie slechts vorm en inhoud krijgen bij het vergelijken van eenheden met andere eenheden. Een organisatie is maar efficiënt in vergelijking met een andere organisatie, diezelfde organisatie in het verleden/toekomst of een denkbeeldige optimale organisatie. Een hulpverleningsinterventie is maar effectief in vergelijking met een andere hulpverleningsinterventie, eventuele totale afwezigheid van interventie of de denkbeeldige, optimale interventie.
Een goed gebruik van cliëntregistratie geeft een basis voor het verhogen van efficiëntie en effectiviteit van welzijnszorgbeleid en hulpverlening, maar brengt ook beperkingen met zich mee. De ban van het getal kan snel omslaan in de tirannie van het getal. Het is duidelijk dat niet alle aspecten van de welzijnszorg zich lenen tot het capteren in meetbare eenheden. Elementen als de effectiviteit van hulpverlening is moeilijker te meten dan het aantal cliënten of het aantal gespreksuren. De reductie tot meetbare eenheden, alhoewel noodzakelijk voor een professionele ontwikkeling, kan in deze betekenis ontaarden tot een reductie tot uitsluitend meetbare eenheden.
In deze betekenis zal het verwezenlijken van de optimale cliëntregistratie de Vlaamse welzijnszorg een betere relatieve positie geven, maar meteen ook nieuwe onbereikbare horizonten oproepen.
BURGESS, E., What social case records should contain to be useful for sociological interpretation, Social forces, 6(4), 1928, pp. 524-531
COLSOUL, D., Client files in social work, from pen and paper to the portable computer, New technology in the human services, 9(1), 1996, pp. 14-19
ELSSCHOT, W., Verzameld werk, Amsterdam, Querido, 1992, 768 Blz.
STEYAERT, J., The use of client information systems in Israel, Jerusalem, Ministry of Labour and Social Affairs, 1994, 28 Blz.
STEYAERT, J., BENBENISHTY, R. & SILON, L., Towards developing comparative social welfare statistics, Wenen, EuroSocial report, # 51, 1995, 54 Blz.
STEYAERT, J., MAES, M. & SMEKENS, E., Verplichte cliëntregistratie in het algemeen welzijnswerk, Wilrijk, Universiteit Antwerpen, 1994, 298 Blz + bijlagen
SWIFT, L., Can the sociologist and social worker agree on the content of case records ?, Social forces, 6(4), 1928, pp. 535-538
VAN DEN BRANDE, L., Beleidsnota Statistiek in Vlaanderen, hoekstenen van een vernieuwd beleid, Brussel, november 1995, 24 Blz. + bijlagen
VAN DER LAAN, G., Kwaliteit van registratie: langzame processen in een snelle tijd in VAN EWIJK, H. (red.), Registreren in zorg en welzijn, Utrecht, SWP, 1992, pp. 41-54
VAN DER LAAN, G., Leren van gevallen, Utrecht, SWP, 1995, 31 Blz.
VAN HOVE, E. & SUETENS, M., Registratie in de Vlaamse welzijnszorg: een voorstel van het opvragen van jaarlijkse gegevens via tabellen, Wilrijk, Universiteit Antwerpen, 1996, 53 Blz.